
Oscar van Putten
Molecular Science and Technology student
HC Bèta & Life Science
Het verhaal ‘Het feest’ heb ik geschreven als opdracht voor de Honours Class Creative Writing. Als bèta-student vond ik dit een ontzettend leuk vak; niet alleen vond ik het heel leuk en was het heel anders dan mijn studie, tegelijkertijd kon ik er vaardigheden opdoen die in het dagelijkse leven erg nuttig zijn, zoals communicatie en creativiteit. In het verhaal wilde ik verkennen hoe het is om een niet-stereotype student te zijn. Studenten zijn immers een diverse groep en niet iedereen valt binnen dezelfde groep; tegelijkertijd kan het heel eng zijn om buiten de groep te vallen. Hoe voelt het om in zo’n situatie te zitten, en hoe ga je ermee om?
Het was allang donker toen ik het terrein van mijn studentenflat aan de Rijn- en Schiekade opreed. Mijn standaardplekje werd geblokkeerd door een omgevallen grijze herenfiets. Ik stalde mijn fiets achterin de stalling en liep naar de ingang. Ik keek naar boven: in mijn fusie brandde licht, en op het balkon stonden twee jongens te roken die ik niet herkende.
Een oranje kat schoot weg onder een auto terwijl ik naar de voordeur liep. Binnen stond een winkelwagen van de Albert Heijn. Die stond er ook toen ik dertien uur geleden naar college was gegaan, maar in een iets andere positie. De eigenaar daarvan kwam toen naar beneden, een lange, dunne jongen met blond haar: Berend, een van mijn huisgenoten.
‘Waar ben jij de hele dag geweest?’ vroeg hij. ‘Weer een UB-marathon?’
‘Ja, ik heb het druk.’ Een gedeeltelijke leugen.
‘Er is echt veel gebeurd in huis vandaag. Weet je hoe we dachten dat alles klaar was voor morgen? Nou, toch niet blijkbaar.’
‘Nee?’
‘Oh nee. Ik praat je zo wel bij, ik ga nu bier halen. Mijn studiegenoten zijn langs, we zitten te chillen in de fusie. Kom er gezellig bij zitten als je even wil ontspannen.’ Hij pakte het winkelwagentje en liep ermee naar buiten.


Niemand leek te merken dat ik later de fusie verliet en naar mijn kamer ging – alleen Heleen, die me een halfslachtige ‘doei’ gaf. 00:03, donderdag 14 november, liet mijn telefoonscherm zien. Ik ging slapeloos in bed liggen. Wat moest ik doen? Ik hield niet van feesten. De luide muziek, de drukte, de alcohol... het overweldigde me altijd, ik was er altijd al snel klaar mee. Ik kon ergens anders heen gaan, maar waar? En al had ik een andere slaapplek gevonden, dan hadden ze dat hier niet op prijs gesteld. Dan zouden ze een passende, vernederende straf bedenken. Ik ging weer op mijn telefoon zitten. Weer had Maarten een berichtje gestuurd over de kamer die bij hem vrijkwam. Ik las de beschrijving door: 24 m2, drie huisgenoten, weinig verplichtingen aan het huis, een rustige buurt. Jammer dat ik niet zoiets had gevonden.
De volgende avond was het zover. In de gang hing feestverlichting, in de fusie stonden twee grote speakers. Posters van het feest hingen overal, bij gebrek aan betere versieringen. Een paar mensen hadden hun kamers omgebouwd voor het feest – de mijne was op slot. Algauw werd het druk.
Ik kreeg een biertje van Heleen, en die dronk ik leeg. Meer wilde ik eigenlijk niet drinken die avond. Maar na het eerste biertje kwam een tweede, en toen een derde, en toen een vierde... andere mensen gaven me allemaal drank, en die kon ik niet zomaar afstaan.
Een paar uur later stond ik verward in de fusie. Ik was misselijk door alle alcohol. Iedereen die ik kende was verdwenen in de mensenmassa. Tussen de harde muziek en felle gekleurde lichten zag ik alleen maar onbekende gezichten, mensen die met elkaar praatten en dansten. Niemand merkte me op. Ik keek meer op mijn telefoon dan om me heen.
Toen zag ik Berend. Zijn pak was nu vies, zijn stropdas weg. Hij liep langs mij, naar de driepotige tafel, en pakte hem vast; de lege krat bleef staan. Enkele jongens omringden hem en hielpen met optillen. Ze liepen naar het balkon. Iedereens aandacht was op hun gevestigd. Ze balanceerden de tafel op de rand. Terwijl de hele kamer juichte, werd hij omvergeduwd; even later brak hij op de grond, tien meter onder ons. Ik draaide me om en rende, door de mensenmassa heen, naar de WC. Daar ging ik over mijn nek.
Ik weet niet hoe lang ik daar heb gezeten, gebogen over de WC-pot. Ik weet ook niet hoe niemand mij daar heeft opgemerkt. Maar toen ik overeind kwam, was bijna iedereen al weg. De gang was leeg; ik vluchtte ongezien naar mijn kamer. Uitgeput viel ik op bed. Ik kon niets anders dan denken aan de vorige avond, de chaos, de drukte... de tafel. Zelfs toen het stil werd in huis, kon ik niet mijn ogen sluiten.
Uren later, toen het begon te schemeren, gaf ik het op. Ik pakte mijn twee tassen in. Binnen een kwartier had ik alles. Slechts een paar kleren en wat eten kon ik niet meenemen. Die zou ik toch niet nodig hebben. De gang was een ware puinhoop. De feestverlichting was half van het plafond gerukt, de muren en vloer waren bevlekt met bier, er lagen glasscherven en lege flesjes, en in een hoekje lag een kotshoopje. Snel rende ik naar de deur met mijn tassen.
Toen kwam Heleen uit de fusie. Ook zij leek afgetakeld door de zware avond; maar toen ze mij zag, verscheen er plotseling weer leven in haar ogen.
‘Ga je nu al naar je ouders?’ vroeg ze verbaasd.
‘Ja.’
‘Oke...’ ze keek de gang in, naar de nasleep van het huisfeest. ‘Wanneer kom je terug?’
‘Dat weet ik nog niet.’
Ze knikte; met een halfslachtige ‘doei’ trok ik de voordeur dicht, voordat ik zou verraden dat ik eigenlijk ‘nooit’ bedoelde.
De tafel lag buiten de voordeur, in tientallen stukken gebroken, verspreid over het terrein. Ik wilde er niet aan denken hoeveel erger het had kunnen zijn. Ik keek een laatste keer naar het lelijke, intimiderende studentencomplex. De oranje kat liep van het terrein af; ik volgde hem. Ik wist zijn naam niet, en ik zou hem nooit te weten komen.
Ik pakte mijn telefoon en appte Maarten: He, is die kamer bij jou nog vrij?

Onze voordeur op de derde verdieping was beplakt met een poster. HUISFEEST OP RIJN- EN SCHIEKADE 103! DONDERDAG 14 NOVEMBER. De tekst was neongroen, met op de achtergrond eenvoudige en grove tekeningen in felle kleuren. Een lelijkere poster had ik nooit gezien.
Ik hoorde luide, onbekende stemmen uit de fusie. Daar zeg ik zometeen gedag, zei ik tegen mezelf. Ik liep direct naar mijn kamer en ging daar binnen zitten, de deur dicht. Ik keek op mijn telefoon naar alle ongelezen berichten. Mijn oog viel op een appje van mijn studiegenoot Maarten. Lol, mijn huisgenoot wil nu al wegverhuizen. Bovenaan het scherm keek ik naar de tijd.
21:37, woensdag 13 november.
Toen ik even later naar de WC was gegaan, stond de deur naar de fusie open. Ik wilde graag terug naar mijn kamer, de deur sluiten, tot rust komen, maar dat kon niet, iedereen zou me opmerken. Langzaam liep ik naar binnen. De fusie was druk; overal stonden en zaten mensen, zowel huisgenoten als wildvreemden. Zoals altijd was het een zooitje: overal losse pannen, flessen, glazen en afval. Aan de muur hingen felgekleurde posters: allemaal dezelfde als die op de voordeur. Een tafelpoot was vervangen door een bierkrat; dat was me niet eerder opgevallen.
Berend, die bij de deur stond, knikte naar me, evenals zijn gesprekspartner, een jongen die ik al vaker had gezien maar nooit had gesproken. Even leek niemand op te merken dat ik daar stond.
‘Hé, Joris!’ De enige groet kwam van Heleen, een andere huisgenoot. Ik liep naar haar toe; ze schoof op en ik ging naast haar zitten op de bank. Het gebeurde wel vaker dat alleen zij mij zag; van al mijn huisgenoten kon ik het beste met haar opschieten. Ze overhandigde mij een biertje; ik nam een slok. Ooit zal ik het lekker vinden, dacht ik bij mezelf.
Ik wees naar de vervangen tafelpoot. ‘Dus, euh, waar komt dat vandaan?’ vroeg ik.
‘Oh, dat heeft Berend gedaan gisteren,’ zei ze luid om de rest van de fusie te overstemmen.
‘Hij heeft de tafel gesloopt toen hij dronken was en toen gefixt met het bierkratje. Hij noemde het “een voorbereiding voor het feest”. Ik vind het wel wat hebben.’
Ik keek naar Berend. Hij was wel het type om dat te doen.
‘Dus, heb je al zin in morgen?’ vroeg ze toen.
‘Ja!’ loog ik.
‘Bijna alles is klaar. We hebben alle drank gehaald, zelfs de badkamer staat helemaal vol. De beerpong-tafel hebben we niet meer geregeld helaas.’
‘Jammer.’ Ik zag de kratten in de keuken, opgestapeld tot aan het plafond.
Toen werd ze afgeleid door een ander gesprek; ik luisterde mee, maar wist niets in te brengen over alcohol en drugs, of het laatste festival dat iedereen behalve ik had bezocht. De rest van de avond zei ik zo goed als niets.